Frans Brocatus

SPERGEBIED

 

 

Wij hoopten op regen en stonden als lege flessen in onze morsige achtertuinen waar iemand weer vergeten was de schoppen en de harken in de houten tuinschuurtjes te zetten. Het tijdstip van rozen plukken en noten rapen was nog meerdere buien van ons verwijderd. Wij vielen uit onze jurken en onze hemden.

 

In welke talen droomde je? Ik kende je voorkeuren, roder kon je ze niet maken. Je lippen lispelden vervoegingen in de taal van Voltaire, je ogen strooiden kwistig met naamwoorden in de taal van Dante. Je was ongrijpbaar en ik probeerde mijn handen uit in mijn moedertaal van klei. Hoe zou ik je ooit kunnen boetseren?

 

Er waren dieren die alleen ’s nachts bewogen. Ik vulde je holtes met eekhoorns en bevruchte eieren. In folie verpakte ik de liniaal waarmee ik eerder de afstand van licht tot donker mat. In het ronken van je keel verstopte ik de schilden van nachtkevers, de vleugels van vleermuizen. Ik bewaakte je met houten kraaien.

 

Wij waren ongehoorzaam en verborgen ons in holle bomen. Wij droogden mossen en sliepen tussen hangende takken. De regen kwam eerst stotterend, daarna geselend. Wij droegen klokken op onze ruggen en koperen kelken, wij dronken en kleefden als schorsen. Onhoudbaar beminden wij in het spergebied.

 

 

 

(F.A.Brocatus – ongepubliceerd)